dinsdag 22 februari 2022

Over de 4,5 miljard gulden ‘herstelbetalingen’ die Indonesië aan Nederland heeft betaald

Over de financiële voordelen die Nederland gehaald heeft uit de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië op 27 december 1949 wordt door Nederland al 73 jaar heel veel misinformatie verspreid. De recente presentatie van de resultaten van het onderzoek ‘Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950’ van NIOD, KITLV en NIMH, afgelopen 17 februari, brengt daar bepaald geen verandering in. De onderzoekers hebben zeer grondig de financiële kant van kolonisatie ontweken.
 
Nu mag ondertussen bekend zijn dat de Nederlandse overheid, blijkend ook de presentatie van de resultaten van het NIOD, KITLV en NIMH-onderzoek, nogal wat onwaarheden heeft verteld, over geld blijft iedereen, ook dit onderzoek, oorverdovend stil.

Wat al bekend was is dat Nederland tijdens de RTC (Ronde Tafel Conferentie) onderhandelingen, als voorwaarde voor de soevereiniteitsoverdracht, Indonesië heeft gedwongen 4,5 miljard gulden ‘herstelbetalingen’ te betalen. Wat ook al bekend was is dat Nederland met het traktaat van Wassenaar in 1966, Indonesië heeft gedwongen 600 miljoen gulden te betalen. Dit bedrag heeft Indonesië van 1973 t/m 2003 inclusief rente betaald (689 miljoen gulden).

Waar de feiten en de Nederlandse geschiedschrijving elkaar verlaten is waar Nederland altijd beweerd heeft dat Indonesië weliswaar had ingestemd met die betaling van 4,5 miljard gulden, maar vervolgens nooit betaald zou hebben. Uiteindelijk zou Nederland bij het aangaan van het traktaat van Wassenaar zeer tegemoetkomend zijn geweest en de ‘koloniale schulden’ (ten bedrage van (ook) 4,5 miljard gulden) hebben kwijtgescholden en in hebben gestemd met een betaling van ‘slechts’ 600 miljoen gulden.

Nu hebben wij, na onderzoek in het nationaal archief een aantal documenten gevonden waaruit blijkt dat Indonesië weldegelijk alles volledig betaald heeft.
Tijdens de RTC zijn voorwaarden vastgesteld voor de soevereiniteitsoverdracht op 27 december 1949. De Finec is het financieel economische deel van deze voorwaarden. 

Indonesië moest ‘als rechtsopvolger van Nederlands-Indië’ alle financiële verplichtingen over nemen. Nederland eiste 6,5 miljard gulden. Hierbij zaten ook de militaire kosten van de oorlog die Nederland op dat moment tegen Indonesië aan het voeren was. De VN-onderhandelaar vond dat wat te gortig. Nazi collaborateur H.M. Hirschfeld, die namens Nederland de onderhandelingen leidde, heeft toen een vrij willekeurig gekozen bedrag van 2 miljard gulden, als zijnde de kosten van die militaire acties tegen Indonesië, afgetrokken van de Nederlandse eis. Zo is uiteindelijk dat bedrag van 4,5 miljard gulden ‘herstelbetalingen’ in de RTC tot stand gekomen.

H.M. Hirschfeld achtte de al dan niet soevereine status van Indonesië ondergeschikt aan het financiële belang van Nederland bij de kolonie. Zijn inzet was dan ook om voor Nederland zo gunstig mogelijke financiële en economische voorwaarden te verbinden aan de soevereiniteitsoverdracht. Hierin was hij bijzonder succesvol, in 1952 leverde het ‘soevereine’ Indonesië al fl. 1.473 miljoen op, 7,5% van de Nederlandse economie.


MEMORENDUM, 6 augustus 1953  Artikel in Merdeka n.a.v. verklaring van minister Sunarjo inzake Nederlands-Indonesische Unie.  Uit het artikel van Merdeka naar aanleiding van de verklaring van Minister Sunarjo met betrekking tot de Nederlands-Indonesische Unie verdienen de navolgende punten in het bijzonder de aandacht:  De monetaire en economische clausules uit de R.T.C. overeenkomst (bedoeld wordt dus de Finec) moeten worden veranderd of geannuleerd, aangezien deze clausules niet gehandhaafd kunnen worden door een gerespecteerd en zichzelf respecterend land als Indonesië.  De Finec geeft het Nederlandse kapitaal de gelegenheid te werken in een “privillaged condition”.  Volgens de Finec hebben Nederlandse ambtenaren het recht op spaartransfer, Nederlandse bedrijven op winsttransfers, terwijl Indonesië verplicht is pensioenen van deze ambtenaren te betalen. Dit vormt een deviezenuitgave, terwijl de beschikbare deviezen nauwelijks voldoende zijn voor de import en voor de opbouw van benodigd kapitaalsgoederen.  De positie van de K.L.M., van de G.I.A. en van de K.P.M. Moet worden herzien.  Ten aanzien van deze punten moge DBI/EF het navolgende opmerken.   In het algemeen kan een zekere grond van waarheid aan het betoogde niet worden ontzegd: Inderdaad bevat de Finec, artikelen, die onaanvaardbaar zijn voor een souverein land. Inderdaad staat 'het Nederlandse kapitaal, althans formeel, in een geprivilegieerde positie en vormen de omvangrijke sociale en bedrijfstransfers een ernstige drain op de Indonesische deviezenpot, terwijl ook de positie van althans de K.P.M. moeilijk in overeenstemming kan worden geacht met de soevereine status van Indonesië.  Bovengenoemde punten meer in het bijzonder beschouwd, kan het navolgende worden opgemaakt.
Uiteraard waren die Finec afspraken buitengewoon ongunstig voor Indonesië, het was objectief gezien een voortzetting van de koloniale verhoudingen. Dit kun je niet alleen nu vaststellen, dit werd in 1953 al erkent als een Nederlandse ambtenaar onder meer schrijft: 

Inderdaad bevat de Finec artikelen, die onaanvaardbaar zijn voor een soeverein land.
- NA-BZ Code-Archief 45-54, 2.05.117, inv.nr. 10404, d.d.3 augustus 1953, p. 1


MEMORANDUM, 18 mei 1956  Indonesische schulden.-  Volgens een Pia-bericht van 16 mei heeft de financieel-economische sectie van de Staatscommissie ter bestudering van de ge­volgen van de opzegging der RTC-overeenkomsten een viertal sub­secties ingesteld. Een dezer sub-secties zal zich bezig houden met de schuldenregeling. Volgens het bericht heeft deze sub­sectie tot taak een standpunt te formuleren ten aanzien van de schulden die Indonesië aan Nederland heeft als uitvloeisel van de RTC-overeenkomsten, en de kwestie van de Indonesische bijdrage voor de pensioenen van ambtenaren van het voormalige Nederlands-Indische Gouvernement.  Aangezien er nog geen indicaties bekend zijn omtrent de rich­ting waarin deze sub-sectie zal werken, is dus ook nog niet te voorspellen welk advies zij aan de regering zal geven.  Desalniettemin zou DBI/EF terzake een veronderstelling willen uitspreken.  Het lijkt on waarschijnlijk dat de sub-sectie zal aanbevelen om alle schulden aan Nederland integraal te blijven aanvaarden, terwijl anderzijds een annulering van alle schulden met een be­roep op de eenzijdige opzegging van de Finec ook niet zeer waarschijnlijk lijkt.  Het komt DBI/EF waarschijnlijk voor, dat de sub-sectie zal ad­viseren slechts een deel van de ter RTC overgenomen schulden te honoreren. Het deel dat van de hand gewezen zal worden, zal vermoedelijk verband houden met de laatstelijk door Sumitro aangeroerde kwestie van "de aan Indonesië opgedrongen schulden met een onereus karakter". Vermoedelijk zal de sub-sectie met een berekening komen, waarmede aangetoond wordt dat ·-de kwijtge­scholden f. 2 miljard niet alle kosten van de politionele ac­ties tegen Indonesië dekt, met andere woorden dat een deel van de door Indonesië hij de Soevereiniteitsoverdracht overgenomen schulden een onereus karakter heeft, hetwelk zij zal aanbevelen niet meer te aanvaarden.
Als in bredere kring bekend wordt dat Nederland bovendien de kosten van de militaire acties tegen Indonesië tussen 17 augustus 1945 en 27 februari 1949 ten tijde van de RTC-onderhandelingen, 1,5 miljard te laag heeft ingeschat, zegt Indonesië in 1956 de RTC op. Een Nederlandse ambtenaar van Directie Beleidszaken Indonesië, Bureau Economische en Financiële Zaken rekent op 18 mei 1956 één en ander voor: 


De vraag is hoe groot dit naar Indonesische mening als onereus te kwalificeren deel der RTC-schulden is. Ter RTC is van Indonesische zijde een opstelling gemaakt van de schulden, die naar Indonesische mening niet voor overname in aanmerking behoorden te komen, aangezien deze ontstaan waren als uitvloeisel van de politionele acties. Het totale bedrag hiermede gemoeid zou volgens bedoelde Indonesische opstelling f. 3, 5 miljard bedragen hebben. Indien deze opstelling door de sub-sectie als richt­snoer wordt aanvaard, zou dit betekenen dat Indonesië zich thans van een bedrag ad f. 1,5 miljard zou ontdoen. De huidige stand van de Indonesische schulden overgenomen ter RTC bedraagt  circa f. 640 miljoen. Hierbij komt nog het nog niet afgeloste deel van de in 1950 verstrekte lening, bedragende circa f. 240 miljoen. Het totaal van de RTC-schulden plus de lening van 1950  bedragen derhalve rond f. 880 miljoen. Zou de sub-sectie adviseren conform de Indonesische schuldenopstelling ter RTC, dan zou dit betekenen dat de gehele nog uitstaande RTC-schuld plus het restant van de lening 1950 door Indonesië geannuleerd zou worden. Daarboven zou dan nog een bedrag van f. 1,5 miljard - f. 880 miljoen = f. 620 miljoen open blijven staan als bedrag waarop Indonesië recht zou hebben. De Vraag is hoe Indonesië zich hiervoor zou willen schadeloos stellen. Hoewel in strijd met alle rechtsbeginselen lijkt het niet geheel uitgesloten, dat, aangenomen dat de sub-sectie de Indonesische schuldenopstelling anno 1949 als richtsnoer ge­bruikt, de Indonesische regering verhaal zal zoeken op de in In­donesië aanwezige Nederlandse particuliere vermogensobjecten. Dit wil dus zeggen confiscatie tot een bedrag van circa f. 620 miljoen.  Een andere methode zou wellicht kunnen zijn de nog resterende Indonesische pensioenverplichtingen geheel te annuleren. De geka­pitaliseerde waarde van deze verplichtingen, voor zover nog door Indonesië gehonoreerd, is echter belangrijk minder dan f. 620 miljoen. Vermoedelijk bedraagt deze waarde rond f. 150 miljoen. Hierin zou Indonesië dus onvoldoende verhaal voor zijn
Van de 6,5 miljard gulden die Nederland oorspronkelijk eiste had niet 2 maar 3,5 miljard afgetrokken moeten worden, de werkelijke kosten van de militaire operaties tegen Indonesië. De ter RTC afgedwongen 4,5 miljard moet verlaagd worden naar 3 miljard. Van die 4,5 miljard staat op 18 mei 1956 nog 640 miljoen open. Indonesië heeft dan dus al 3,86 miljard gulden aan Nederland betaald. Dat is dus 860 miljoen te veel als de werkelijke kosten van de militaire operaties tegen Indonesië in mindering zouden zijn gebracht. Indonesië kan een deel van het te veel betaalde bedrag verhalen door een lening die in 1950 met Nederland aan was gegaan, waarvoor nog 240 miljoen open stond, op te zeggen.

eventuele vermeende claim kunnen vinden.  De vraag is wat van Nederlandse zijde eventueel tegen een dgl. gang van zaken ondernomen zou kunnen worden.  Het antwoord op deze vraag moet helaas zeer teleurstellend zijn nl. vermoedelijk niets. Het resultaat van eventuele rechtstreekse demarches staat bij voorbaat reeds vast, terwijl het interes­seren van andere landen voor de Nederlandse financiële belangen bij Indonesië, naar thans gebleken is, ook nauwelijks enig re­sultaat oplevert. Dezerzijds worden nog wel pogingen in het gesteld om na te gaan hoe men ter RTC tot het bedrag van f. 2 miljard kwijtgescholden schuld is gekomen. Dit is zeer moeilijk na te gaan aangezien de finale vaststelling geschiedde in een zeer kleine Commissie die geen stukken heeft geproduceerd. Wat tot dusverre wel is gebleken is dat van Nederlandse zijde gemotiveerd werd aangetoond dat de kosten verbonden aan de politionele acties slechts __ circa f. 700 miljoen hebben bedragen. Hoe de ont­brekende f. 1300 miljoen berekend zijn is onbekend. Het schijnt dat de heer Hirschfeld tot dit bedrag is gekomen door alle schulden, waarvan naar zijn mening te verwachten w.as dat zij door In­donesië toch niet gehonoreerd zouden worden, bij elkaar op te tellen. Door de heer Evers, destijds lid van de Militaire subcommissie ter RTC, zal zo spoedig mogelijk terzake contact met Dr. Hirschfeld worden opgenomen.  DBI/EF vreest echter dat hoezeer wij ook kunnen aantonen dat de kwijtgescholden f. 2 miljard geheel of meer dan geheel de kos­ten van de politionele acties dekt, dit weinig of niets zal kun­nen veranderen aan de Indonesische eventuele plannen.  Tenslotte zij nog aangetekend dat de heer Sumitro is zijn beruchte artikel in Pedoman van 24 april tot de slotsom kwam, dat Indone­sië een vordering heeft op Nederland van f. 540 miljoen (na annulering van alle schulden). Dit bedrag is niet ver verwijderd van de hierboven vermelde f. 620 miljoen.
Zo heeft Indonesië na annulering van alle schulden nog een bedrag van 620 miljoen van Nederland tegoed. Hierbij maakt deze Nederlandse ambtenaar er nog melding van dat Indonesië, getuige een artikel van de heer Sumitro in Pedoman van 24 april 1956, uit gaat van een lager bedrag van 540 miljoen. Het vermoede wordt uitgesproken dat Indonesië zich schadeloos zal stellen door de pensioenverplichtingen ter waarde van 150 miljoen te annuleren en verhaal zal zoeken op in Indonesië aanwezige Nederlandse vermogensobjecten.

        - Uit NA-BZ Code-Archief 55-64, 2.05.118, inv.nr. 9339, deel 1, d.d. 18 mei 1956




lossing zal vervallen, zodat Nederland gaarne zou vernemen of Indonesië hiervoor zal zorgdragen, omdat in het ontkennende geval Nederland, evenals in de afgelopen jaren, uitbetalingen zal moeten verrichten. Hieraan zal door de heer Barkman kunnen worden toegevoegd dat er aan Nederlandse zijde volledig begrip voor zou bestaan indien de Indonesische Regering de bovenvermelde vraag niet in positieve zin zou kunnen beantwoorden en van mening zou zijn dat deze aangelegenheid moet worden bezien in het bredere verband van de Nederlands-Indonesische financiële verhoudingen. Door deze laatste toevoeging zou wellicht kunnen worden bereikt dat in haar antwoord de Indonesische Regering enig aanknopingspunt geeft voor het entameren van het overleg over de schuldenkwestie.   Voorts zij in herineering gebracht dat reeds enige tijd informeel contact bestaat tussen de beide centrale Banken. Het komende bezoek van de heer Kouw Bian Thie, vice-gouveneur van de Bank Indonesia, tezamen met Mr. Sutikno Slamet aan Europa zal worden benut om met hen informeel contact te zoeken over de wijze waarop langzamerhand tot onderhandeling overleg zou kunnen worden gekomen  Wat nu de eerst vergadering van de DAC betreft heeft het interdepartementale overleg tot de conclusie geleid dat aan de delegatie een richtlijn ware te geven die in de bijlage nader is uitgewerkt. Indien de Ministerraad zich met deze richtlijn zou kunnen verenigen zou het tevens aanbeveling verdienen H.M. Ambassadeur te Washington te instrueren op korte termijn contact te zoeken met het State Department om de Nederlandse benaderingswijze aldaar tevoren uiteen te zetten. Het verkrijgen van steun van de Amerikanen, waarop mag worden gehoopt gezien de stellig verklaringen o.a. van de Onderminister van Staat, George Ball, is in het bijzonder van belang voor de erkenning van het beginsel dat voor de uiteindelijke sanering der Indonesische financiën door financiële hulpverlening op langere termijn - waarbij dan ook de wereldbank ware te betrekken - althans de bereidheid tot een gesprek over de schulden en een regeling over vergoeding wegens nationalisatie en confiscatie van privé-eigendommen voorwaarden zijn.   De zitting van het Development Assistance Committee van 26 juli a.s. zal zich voorzover momenteel bekend, beperken tot bet onderling uitwisselen en bespreken van gegevens over de Indonesische betalingsbalanspositie voor de jaren 1963, 1964 en 1965. Pas tijdens een in september te houden vergadering zou volgens deze berichten aan de orde komen tot welke maatregelen de DAC-landen bereid zouden zijn om de meest directe deviezennood van Indonesië te verlichten. Overigens is bekend dat het IMF vermoedelijk reeds voordien een standby crediet zal geven en dat ook de Amerikanen de situatie zo somber achten dat zij wellicht reeds voorafgaande aan de DAC-vergadering voedselhulp en financiële hulp zullen toezeggen.  De concept instructie aan de delegatie voor de DAC-vergadering is als bijlage toegevoegd evenals het concept voor een telegram dat aan Drs. Berkman, zo mogelijk in de loop van vrijdag 12 dezer, ware te verzenden.
De opzegging van de RTC en het annuleren van de betaal verplichtingen is door Nederland nooit aanvaard. Sterker nog, Nederland heeft tussen 1956 en 1966 internationaal een meedogenloos economisch embargo afgedwongen door te stellen dat Indonesië betaalverplichtingen niet nakomt. Opvallend is dat Nederland zich in deze periode terdege bewust lijkt te zijn van de onredelijkheid van de eigen opstelling, getuige uitgebreide instructies aan delegaties bij internationale onderhandelingen.


Een voorbeeld zijn de instructies die worden meegegeven aan de Nederlandse delegatie bij het Development Assistance Committee (DAC) op 26 juli 1963. Toenmalig minister-president en nazi collaborateur Jan de Quan schrijft 11 juli 1963 aan de ministerraad:


“Het verkrijgen van steun van de Amerikanen, waarop mag worden gehoopt gezien de stellig verklaringen o.a. van de Onderminister van Staat, George Ball, is in het bijzonder van belang voor de erkenning van het beginsel dat voor de uiteindelijke sanering der Indonesische financiën door financiële hulpverlening op langere termijn - waarbij dan ook de wereldbank ware te betrekken - althans de bereidheid tot een gesprek over de schulden en een regeling over vergoeding wegens nationalisatie en confiscatie van privé-eigendommen voor­ waarden zijn.”

- Uit NA-BZ Code-Archief 55-64, 2.05.118, inv.nr. 9339, deel 1, d.d. 11 juli 1963, p. 2

Inderdaad is Thurkow in zijn bespreking met Umarjadi niet nader ingegaan op de berekeningsbasis, waarop de lump sum van f. 1260,- mln. In september 1965 tot stand kwam., omdat hij uit het verloop van het gesprek met Umarjadi juist de indruk kreeg dat de Indonesische delegatie bij haar algemene presentatie uitging van het oorspronkelijke bruto claimbedrag van ca. f. 4,5 miljard.  Deze presentatie bleek ook uit uitlatingen van Japanse economische raad, zie mijn 304.  Het kwam Thurkow m.i. terecht voor, dat, nu Indonesische delegatie ter rechtvaardiging van haar beleid deze lijn bleek te volgen, het niet raadzaam was in de hier ter stede noodzakelijkerwijs tamelijk algemeen blijvende diplomatieke contacten over dit onderwerp te zeer in details af te dalen en daarmee de zaak te compliceren. Immers, tegenover diegenen die niet volledig insiders zijn, en ook in internationaal verband, lijkt een vermindering van onze claim van f. 4,5 miljard tot f. 1,25 miljard en vervolgens tot f. 900 of eigenlijk f. 800 mil. Een meer in het oog springend bewijs van de Nederlandse tegemoetkomendheid dat wanneer uitgegaan zou worden van een claimbedrag van f. 1,25 miljard, waarde genoten. Een gedetaillerde uiteenzetting leek beter te passen in het kader van de onderhandelingen te Uwent en te Tokio.  Uiteraard zal dezerzijds in gesprekken de wijze waarop Nederland een eerste belangrijke concessie heeft gedaan door vaststelling van de lump sum of f. 1260,- mln. Nader worden geadstrueerd op de door U gewenste wijze, zodra het tot detaildiscussies mocht komen.


Uiteindelijk brengt Nederland zelfs een brutobedrag van ca. fl. 4,5 miljard ter sprake. Dit bedrag is echter niet daadwekelijk bij Indonesië geclaimd. In September 1965 heeft Nederland een berekende claim van fl. 1260,- miljoen neergelegd. Nederland heeft er ten tijde van de onderhandelingen over het traktaat van Wassenaar, dat in 1966 tot stand kwam, voor gekozen hierover geen duidelijkheid te verschaffen:


“Immers, tegenover diegenen die niet volledig insiders zijn, en ook in internationaal verband, lijkt een vermindering van onze claim van f. 4,5 miljard tot f. 1,25 miljard en vervolgens tot f. 900 of eigenlijk f. 800 mil. Een meer in het oog springend bewijs van de Nederlandse tegemoetkomendheid dat wanneer uitgegaan zou worden van een claimbedrag van f. 1,25 miljard, waarde genoten”
- NL-HaNA, Ambassade Indonesië 1962-1974, 2.05.188, inv.nr. 267, 10 augustus 1966
Aan Barnett,  deputy assistant for far eastern economic affairs, zette ik uiteen dat Nederland zijn aanspraken tegen Indonesië reeds had teruggebracht van de aanvankelijke vijf miljard gulden, eerst tot vier miljard en thans zelfs tot negen honderd miljoen, waarbij alle vorderingen uit de koloniale periode volledig waren geschrapt. Dit laatste bedrag, waarin de vorderingen van Nederlandse particulieren waren begrepen, was voor Nederland dan ook een uiterste minimum, terwijl wij bereid waren met de termijnen van betaling uiterst tegemoetkomend te zijn, door een opschorting van vijf jaar toe te staan en daarna de betalingen over vijfentwintig jaar uit ·te smeren. Op mijn vraag of de V.S. genegen zou zijn invloed op Indonesië uit te oefenen om duidelijk te maken dat de regeling van de Nederlandse vorderingen billijkheidshalve zou moeten vooraf gaan aan besprekingen over hulpverlening, antwoordde Barnett als volgt: a)	De V.S. is van oordeel· dat Indonesië de steun voor het weer op de been brengen van zijn economie zal moeten verzoeken niet in bilateraal verband maar bij de internationale organen (IMF, ibrd etc.) b)	Het is vast politiek van deze internationale instellingen nimmer tot hulpverlening over te gaan tenzij het vragende land kredietwaardig is en voor krediet waardigheid is het een vereiste dat oude schulden zo niet volledig betaald dan toch in ieder geval geregeld zijn. c)	De door Nederland voorgestelde regeling is niet alleen billijk maar zelfs bijzonder genereus, daar de Nederlandse regering op deze wijze de last van het verdelen onder de particulieren van hetgeen er binnen komt van Indonesië over neemt. d)	De eerder bedoelde internationale organen zullen ongetwijfeld Indonesië op deze omstandigheden wijzen


En deze strategie heeft succes. De VS vindt;


de door Nederland voorgestelde regeling niet alleen billijk, maar zelfs bijzonder genereus, daar de Nederlandse regering op deze wijze de last van het verleden onder de particulieren van hetgeen er binnen komt van Indonesië overneemt.

- NL-HaNA, Ambassade Indonesië 1962-1974, 2.05.188, inv.nr. 267, 23 juni 1966, p. 1


(Dat laatste zinsdeel is ten aanzien van de zg. backpay ook bijzonder relevant). Slotsom is dat een meedogenloos internationaal economisch embargo afgedwongen is.

Alles bij elkaar heeft Indonesië dus tussen 1949 en 1956 fl. 3,86 miljard gulden ‘herstelbetalingen’ aan Nederland betaald, en tussen 1966 en 2003 fl. 689 miljoen, totaal ruim fl. 4,5 miljard dus. Na inflatie is dat in hedendaagse euro’s ongeveer € 21 miljard. Dit is nog zonder de oneigenlijke voordelen die Nederland haalde uit andere afspraken na de soevereiniteitsoverdracht, zoals de Finec. Anne-Lot Hoek en Ewout van der Klei becijferde het total op minimal € 103 miljard in hun onderzoek over dit onderwerp.

Opvallend is de toezegging van Frank van Vree, toenmalig directeur van het NOID, tijdens de eerste (en naar later is gebleken laatste) publieke tussenpresentatie van het onderzoeksprogramma ‘Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950’ op 13 september 2018 in Pakhuis de Zwijger. Aan het einde stellen we vanuit het publiek de vraag hoe het onderzoeksteam denkt de dekolonisatie te onderzoeken, zonder daarbij de financiële kant te bekijken. Een kolonie is immers in de eerste plaats een op financieel gewin gerichte onderneming. Frank van Vree zegt daarop; “Daar gaan we het volgend jaar over hebben.” https://youtu.be/qspj4SMQyQI?t=7810

Nog opvallender is dat we één van de documenten die hier besproken wordt, die waaruit blijkt dat Indonesië tot 1956 al 3,86 miljard betaald heeft, al op 31 januari 2019 aan dit onderzoeksteam hebben overhandigd. https://www.youtube.com/watch?v=yyu1rk20afQ Het onderzoeksteam van NIOD, KITLV en NIMH hebben desondanks niets gedaan met deze informatie, alleen Anne-Lot Hoek, die toen nog onderdeel was van dat onderzoeksteam, heeft er over gepubliceerd.



 

Over de 4,5 miljard gulden ‘herstelbetalingen’ die Indonesië aan Nederland heeft betaald

Over de financiële voordelen die Nederland gehaald heeft uit de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië op 27 december 1949 wordt door Neder...